Koppig

Mijn tweede zwangerschap was uitgerekend op 19 maart 2012. De 19e maart was nog niet bezet op de verjaardagskalender, maar verder is een verjaardag in de maand maart in onze omgeving meer regel dan uitzondering. Mijn zus bijvoorbeeld, deelde haar verjaardag op 11 maart al met onze overgrootmoeder en toen ik verkering kreeg met M. schreef ik daar de naam van zijn nichtje nog bij.
In een dergelijke maand je bevalling precies om alle verjaardagen heen ‘plannen’ leek me onhaalbaar, maar ik wilde toch in ieder geval niet partycrashen op de dag van mijn zus.
Dus toen de verloskundige ons de uitgerekende datum gaf riep ik, terwijl ik de gel van mijn blote buik veegde, “Ik vind alles best, als het maar niet 11 maart is.”
Het werd 11 maart.
Nauwelijks een paar uur nadat we onze zoon met zijn opa en oma naar de verjaardag van zijn tante stuurden arriveerde onze dochter, thuis, in ons eigen bed, alsof het niets was.
Ik staarde naar het verfrommelde bundeltje in mijn armen en verbaasde me over de krachtige overtuiging waarmee ze mijn borst te lijf ging. We grinnikten om de woedend gebalde vuistjes toen ze de verplichte controles onderging en het luide protest toen ze bloot op de weegschaal moest.
Om 3 uur ’s middags belde ik mijn zus om haar te feliciteren; met haar verjaardag én met een nieuw nichtje, op dezelfde dag geboren en vernoemd naar haar felle tante.

Nomen est omen , zeiden de Romeinen al, de naam is een voorteken. Niet voor niets draagt mijn dochter (net als mijn zus) de naam van een oorlogsgod in haar eigen.
Nog voor ze goed en wel kon praten begon de machtsstrijd namelijk al.

Dachten wij, met ons makkelijke, gehoorzame, goed-en-overal-slapende, alles-etende zoontje het ouderschap behoorlijk in de vingers te hebben, bleek onze dochter een totaal ander avontuur voor ons in petto te hebben.
“Ze wíl het gewoon niet”, aldus de arts die haar tijdens haar eerste serieuze infectie onderzocht, “Ze wil zich niet zo voelen.”
Allicht, denk ik dan, maar in Dochters’ wereld betekent dat dat je je tot het einde toe blijft verzetten.
Altijd.

Zo rond haar tweede verjaardag stopte ze met avondeten. Gewoon in één keer, patsboem, veranderde ze van een dreumes die zelfs zure komkommers en knoflookbonen at in een koppige peuter die met een welgemeend ‘NEE’ haar bord van zich af schoof.
En wát we ook probeerden, nee bleef het.
In de afgelopen jaren passeerden de revue: Streng zijn (“Je gaat niet van tafel voor je bord leeg is!”), smeken (“Nog éééééén hapje…?”), omkoping (“Nog één hapje en dan mag je slagroom op je toetje”), emotionele chantage (“Mama wordt héél verdrietig als jij niet eet want mama heeft héél erg haar best gedaan…”) en scheldpartijen (“Proef nou #*&@$%&# gewoon eerst eens!!!”)
We probeerden de tactieken “met bord op de gang zetten” (vindt ze geen punt), “de tafel niet voor haar dekken” (idem) “haar zelf laten opscheppen” (vindt ze heel leuk maar eten ho maar), “haar zelf laten kiezen wat we gaan eten” (pannenkoeken en pizza gaan prima), “haar laten helpen met koken” (die keer dat ze van afstand een hele ui in de kokendhete olie mikte vergeten we even) en de niet erg glansrijke “prop-uit-frustratie-met-geweld-een-hap-in-haar-mond-en-voel-je-de-rest-van-de-avond-schuldig”-tactiek (dat hapje werd natuurlijk meteen weer naar buiten gewerkt).
Inmiddels scheppen we haar gewoon op en negeren het feit dat ze er niets van eet.
Zij tevreden, wij soort van ook.
Een wapenstilstand.

Voor slapen geldt trouwens hetzelfde. Die schamele keren dat we probeerden met z’n allen op vakantie te gaan zaten M. en ik elkaar tot diep in de nacht ongelukkig aan te kijken in een vakantiehuisje of -caravan, en toen we vorig jaar probeerden haar in een tent te leggen hebben we haar uiteindelijk naar opa en oma moeten brengen om haar oververmoeide broer wat slaap te gunnen.
Afgezien daarvan waren de vakanties erg leuk.

Ook in de rest van ons dagelijks leven verrast ze ons met haar stelligheid. Ze is het liefste, aanhankelijkste, grappigste en knuffeligste meisje dat ik ooit heb gezien, maar ik heb van mijn leven nog nooit zo’n sterke wil meegemaakt.
Het gevaar ligt overal op de loer.
Zo kun je op een onbewaakt ogenblik tegen haar zeggen: “Hang je jas even op”, en dan zegt ze: “Nee”.
Heb ik een opvoedkundige bui (en tijd), dan ga ik de strijd aan en rust ik niet voor de jas door haar is opgehangen. Maar sinds er vier keer per dag twee kinderen van en naar school moeten geef ik toe dat ik vaker zelf haar jas ophang dan me lief is.

En daar zit precies het ‘probleem’. Want hé: ik wéét hoe het hoort. Ik heb die boeken ook gelezen, ik heb ook pedagogiek gehad, ik keek ook naar ‘Supernanny’. Maar mijn kinderen dus niet.
Ik wéét dat ik positief gedrag moet belonen en negatief gedrag moet negeren, maar als mijn dochter midden op het zebrapad als een plank blijft liggen dan moet ik toch iets doen.
Ik wéét dat ik haar serieus moet nemen en begrip moet tonen voor haar gevoelens, maar de school heeft het liefst dat ze een onderbroek (en iets daar overheen) draagt als ze komt.
En ik wéét dat het haar een gevoel van controle en zelfbeschikking geeft als ik haar zelf dingen laat beslissen, maar soms heb ik gewoon háást, en dan is het gewoon “omdat ik het zeg!”

Ik wil dus ook helemaal niet horen dat “ze dat bij jou niet zou moeten flikken”, dat dat “hier mooi niet zou gebeuren” of dat “jij haar wel aan het eten/slapen/gehoorzamen gaat krijgen".
Want weet je, als jij denkt dat het jou wel lukt: Prima, ik sta daar best voor open.
Haal haar maar op, en kijk wat er gebeurt. Ik verzeker je dat je een onwijs leuke dag met haar gaat hebben want ze is ongelooflijk gezellig en gaat graag met je mee op pad. Ze is zorgzaam en grappig en ze zal je overladen met liedjes, knuffels, geplukte bloemen en knutsels.
Mocht je die dag gezellig willen afsluiten met een gezamenlijke maaltijd dan stel ik voor dat je een pizza gaat halen/maken of een stapel pannenkoeken bakt.
Of breng haar naar oma, daar eet ze namelijk wél.
Maar niet denken dat je oma in je eigen huis kunt uitnodigen, het is de combinatie oma + oma’s kookkunst in oma’s eigen huis die het ‘m doet.
Mijn dochter doet haar naam ‘kleine krijgshaftige’ volledig eer aan.

Vanmiddag nog werd ze zo chagrijnig dat we níet langs de molen fietsten maar een andere route kozen dat ze als een plank in het fietsstoeltje ging staan.
Ik stapte af, parkeerde haar pardoes op de stoep en liep zelf, met de fiets aan de hand, naar huis. Krijsend kwam ze achter me aan en eenmaal thuis bleef ze woest een kwartier in de achtertuin staan voor ze eindelijk binnen wilde komen. En het regende.

Ik vertelde het voorval aan mijn 8-jarige zoon toen hij thuiskwam. Hij reageerde met: “Oh, da’s kut.”
Zíjn naam betekent ‘man van het volk’.
Tja.