Bliksems

‘Oké, maar alleen als je belooft dat je níet lacht!’ Hij zwaait erbij met zijn vinger, aan tafel wordt gegiecheld. Ik laat mijn kin op mijn handen rusten en kijk zo serieus mogelijk.
‘Doet ze niet, ze vindt niks gek’, vertrouwt zijn vriendje hem toe. Ze zijn met z’n vijven vandaag, hij heeft twee vrienden toegevoegd aan de kerngroep van drie.
De Drie zijn na een afwachtende eerste les verrassend snel ingeburgerd. Laat ik het erop houden dat het de rest van het gebouw niet kan ontgaan wanneer ik de lessen muziekoriëntatie geef, ze maken lawaai voor tien. Ik heb zelfs al eens de “toe maar hoor, ik wacht wel”-methode op ze moeten toepassen waarbij ik ze met mijn armen over elkaar uitdrukkingsloos bleef aankijken tot het stil werd. God, wat haatte ik dat zelf vroeger altijd als juffen dat deden, maar het grapje van de middelvingers (“deze vinger zet je op de groeeeene snaaaaar” –“deze?!” “Deze!”) had me bijna mijn linkeroog gekost, dus ik vond het welletjes. Ik hoef ze niet per sé op te voeden maar ik moet ze wél iets leren. Jammer dat ze meestal veel meer zin hebben om iets te kúnnen dan om iets te leren. Gelukkig zijn de kleine gitaartjes die ik heb uitgedeeld “cool” en konden ze niet wachten om te beginnen. Met één vinger klonk er al een C-akkoord en de opwinding aan tafel steeg tot een hoogtepunt. Ik vertelde ze dat je, als je een paar akkoorden kent, vrijwel de hele top40 mee kunt spelen. En toen was ‘ie daar opeens. De Ontboezeming. Hij was meegekomen omdat z’n vriendje nu eenmaal muziekles had, maar nu bood dit perspectieven.
‘Dus als ik deze allemaal ken’, zei hij terwijl hij mijn boek naar zich toetrok, ‘en een paar weken hard oefen dan zou ik in een band kunnen spelen, ook echt voor mensen enzo?’
Zijn vriendje gaf hem een stomp, z’n andere klasgenootje grinnikte. ‘Ja, kun je lekker spelen voor S.’
Z’n kameraad maakt kusgeluidjes, z'n wangen kleuren rood. Het is niet makkelijk, groep 5.
En nu wil hij, onder lichte dwang van zijn maten, het dus best allemaal aan mij vertellen maar alleen als ik beloof dat ik níet lach en de lat ligt hoog, want er is namens mij al beloofd dat ik nergens van opkijk, iets dat (mijn vrienden kunnen dat beamen) over het algemeen wel klopt. Wie zelf een beetje raar is vindt niet zo snel iets gek.
Dus kijk ik zo ernstig mogelijk hoe hij zich tot zijn volle 1 meter 40 opricht, zijn schouders recht en plechtig verklaart: ‘Ik ben verliefd.’
‘Leuk’, zeg ik nuchter, het gegiechel aan tafel negerend. ‘Hoe heet ze?’
‘S.’, antwoordt zijn klasgenoot nog voor hij zelf zijn mond kan opendoen. ‘Maar ze ziet hem niet staan.’
Zijn wangen worden iets roder. ‘Ze is al wat ouder’, mompelt hij verontschuldigend.
Nu moet ik wel degelijk moeite doen om niet in de lach te schieten en ik neem gauw een slok thee.
‘Ze zit in míjn groep’, verklaart vriendje, ‘maar eigenlijk zou ze in groep 6 moeten zitten. Ze woonde eerst op een schip.’
-‘Ging ze toen dan niet naar school?’
-‘Niet als ze op reis waren geloof ik.’
‘Met rekenen zit ze vóór mij’, gaat hij verder. ‘En als ik naar haar kijk voel ik bliksems in mijn buik.’
De meiden giechelen niet meer maar kijken geïntrigeerd van de één naar de ander.
-‘Juf, ben jij eigenlijk weleens verliefd?’
Ik glimlach. ‘Natuurlijk. En ik ben al heel lang getrouwd.’
‘Mijn ouders zijn deze zomer gescheiden’, zegt ze zachtjes. ‘Papa is verliefd op iemand anders. Hij woont nu bij háár.’
Daar zijn ze allemaal even stil van. Dat ouders óók verliefd kunnen zijn. En dan niet altijd op elkaar. Maar lang stil zijn ze nooit, en we buigen ons weer over de gekleurde snaren tot ze zingend het lokaal uit gaan.
Op weg naar huis denk ik na over zijn vraag. Want eigenlijk was “ik ben al heel lang getrouwd” helemaal niet zo’n goed antwoord.
Bijna 14 jaar zijn we nu samen, waarvan 12 jaar samen ouders en zo’n 9 jaar getrouwd. Ik ben gelukkig, voor zover ik weet is hij dat ook, maar er zijn nog maar weinig bliksems. Het dondert soms wél, en vrijwel altijd om iets stoms. Een dubbele afspraak, een slechte nacht, een vergeten container. Iets opvoedkundigs of, met stip op één, geldzorgen.
Laatst betrapte ik mezelf op: “Heb je ‘m voor de deur staan?”, in plaats van een begroeting. Daarmee doelend op het parkeren van de auto. Hij trakteerde mij al eens op een “waar kom jíj vandaan?”, nog voor ik goed en wel binnen was. Ook goedendag.
Ik vermoed dat érgens tussen verliefd en gescheiden een moment komt waarop je langs elkaar heen in hetzelfde huis leeft terwijl je de firma Gezin zo efficiënt mogelijk probeert te runnen. Daar hoort veel praktisch overleg en weinig romantisch gefilosofeer bij, maar het verschil met het begin van de relatie, waarin je nóg voor de deur achter je in het slot viel in elkaars armen lag is misschien wel heel erg groot. Bij ons ligt inmiddels de één al te slapen als de ander de sleutel in de voordeur steekt, wordt er op schooldagen stevig onderhandeld wie wanneer de kinderen ‘doet’ en gaat het hard tegen hard als er ongestoorde me-time moet worden opgeëist waarbij er niet zelden wat oude koeien uit de sloot worden getrokken. En dan dondert het soms, maar bliksems? Neuh.
De vraag is of het érg is. Ik denk het niet. Want storm is spannend, maar ook vermoeiend. Ik moet er niet aan dénken om terug te gaan naar die eerste maanden, naar die continue onrust, zenuwen en onzekerheid. Het was fantastisch, intens, geweldig, maar pas als de storm gaat liggen kun je weer écht rustig ademhalen. En de schade opnemen. Bij ons viel die mee. Ook in tijden van kalme luchten ben ik getrouwd met mijn aller- allerbeste vriend en vooralsnog blijkt dat succesvol. Omdat Zoon kwam als een verrassing werd ons huwelijk al op de proef gesteld voor het überhaupt had plaatsgevonden – dus dat we van elkaar op aan konden wisten we allang. Nieuwsgierigheid heeft plaatsgemaakt voor vertrouwen, in tegenstelling tot de spanning van het begin draagt iedere omhelzing nu een herinnering en een belofte met zich mee. Binnenkort is het 9 jaar geleden dat we afspraken om voor altijd bij elkaar te blijven en ik ben nog steeds voornemens dat te gaan halen. En hij ook. Want het flitst misschien niet voortdurend, maar nog altijd vaak genoeg om niet naar de bliksem te gaan.