Fermate

Zijn hand glijdt over mijn been en blijft daar even liggen. De warmte doet mijn huid gloeien. Hij draait zijn verhitte gezicht naar me toe en knipoogt: ‘Ik heb trek in een sigaret’. Ik glimlach, te zeer buiten adem om hem te kunnen antwoorden. Mijn hartslag hamert in mijn oren. Ik voel me licht in mijn hoofd en mijn wangen branden. Zo heet. Hij wrijft over zijn nek, kleine zweetdruppeltjes in zijn donkere krullen. Aan mijn andere kant hoor ik een trillerige zucht. Ze is zo dichtbij dat ik haar adem langs mijn wang voel strijken. De knoop in mijn buik is weg, ik voel me intens voldaan. Voor nu tenminste. Want ik weet zeker: we zijn er nog niet. Mijn hele lijf tintelt en maakt zich op voor de herhaling. Het is telkens weer een machtsstrijd, een stilzwijgend duel en niemand wil als eerste opgeven. Ik ben niet competitief ingesteld, maar dit móet ik winnen. Of in ieder geval: niet verliezen. Kans om uit te hijgen is er niet, we doen het nog eens, steeds opnieuw, tot alles in mij protesteert, in godsnaam, niet wéér. En onder dat alles bevindt zich steevast die onbedaarlijke lachkriebel, die twinkeling die we in elkaars ogen herkennen, de onuitgesproken uitdaging en het gevoel van triomf als we zegevieren. De onbevredigde irritatie wanneer het nét niet lukt. En we weten dat het elke keer zo zal gaan en dat we het zullen blijven doen, totdat iedereen verzadigd is. Of op z'n minst tevreden.
De zucht die hij slaakt komt uit z’n tenen. ‘Nu wil ik écht die sigaret.’ Ik rook niet, maar ben net zo hard toe aan pauze.
We staan op en lopen de orkestbak uit. De zon schijnt, er is koffie. De drieëntwintig maten zijn vergeten, eventjes. Want zometeen moeten we wéér.