Klussen

“Schrijf eens over klussen”, suggereerde Zwager, “want dat houdt míj nu het meest bezig.”
Daar had ‘ie me mooi tuk. Want hoewel veel mensen roepen dat ze twee linkerhanden hebben is het bij mij, als ik als linkshandige probeer te klussen, net alsof ik twee réchterhanden heb. Met de vingers verkeerd om. En nee, ik overdrijf écht niet. Spijkers sla ik standaard krom, nadat ze eerst tig keer op de grond zijn gevallen. Geef mij een waterpas en het hek komt nóg scheef in de grond. Laatst liep ik nog een ontzettend pijnlijke brandwond op door -hoe lullig wil je het hebben- te ‘helpen’ bij het uit elkaar schroeven van beeldend werk op ons kunstencentrum. Beeldend werk. Gemaakt door kínderen.

Ik vrees dat het genetisch is. Mijn vader, op wie ik als twee druppels water lijk, kan namelijk óók niet klussen. Met bewonderenswaardig optimisme doet hij een dag over het aanschroeven van een stopcontact. Toen hij pas geleden een lamp in de meterkast wilde maken deed na afloop de tv het niet meer – en we wisten niet hoe het kon. Als kind brak mijn hart als mijn band, waar mijn vader een middag mee bezig was geweest, twee straten verderop alweer plat was maar papa takelde de fiets fluitend weer in de haken aan het plafond en begon opnieuw.

De tragiek is dat mijn lief óók niet kan klussen. En ook hier overdrijf ik niet. Zo zitten er bij ons thuis diverse gaten in het plafond, dichtgeplakt met kneedgum - een stille herinnering aan die keer dat Echtgenoot probeerde respectievelijk een kerstster en een klamboe op te hangen. Hij presteerde het om een boortje in brand te laten vliegen, elektrocuteerde zichzelf bij het vervangen van een plafondlamp, schoof uit wanhoop maar een deurstopper tegen de plint onder de keuken en op diverse plekken in ons huis bevinden zich vreemde lijmvlekken waar hij uit frustratie dat *$^@^%!#%&#@!-ding (let wel, dit kan vanalles zijn) uiteindelijk maar heeft vastgeplakt. Lijmen is belangrijk in ons huwelijk, er blijft gewoon niets hangen.
Want tot overmaat van ramp heeft ons huis, gebouwd in 1970, uitzonderlijk harde, betonnen muren. Let wel, dit is door kenners bevestigd – al gaf eerder genoemde verbrande boormachine zelfs ons een hint. Met standaard apparatuur is er gewoon niet doorheen te komen met als gevolg dat wij -ik blijf maar benadrukken dat ik hier geen woord overdrijf- in ons eigen huis nog geen schilderij kunnen ophangen. Elk nieuw fotolijstje, kunstwerk, speeltoestel of lampje dient hier geduldig een paar weken te wachten tot Zwager tijd kan vrijmaken om, met zijn gereedschap, naar ons toe te komen en ons uit de brand te helpen.

Ach, die Zwager…

Het hebben van een zus is, ik geef toe, even doorbikkelen in je jeugdjaren, maar je krijgt er een heleboel voor terug. Toffe kleren die zij niet meer wil bijvoorbeeld, sieraden die je kunt lenen, later thuiskomen bij het stappen, cadeautjes, make-up. Maar het allerleukste dat Zus ooit voor mij heeft meegebracht is Zwager. Ik hou van mijn zwager. Hij is hartelijk, lief, grappig, een fijne gesprekspartner, en dankzij hem (en zus natuurlijk) heb ik de allerleukste neefjes die ik me maar kan wensen. Hij is me om veel redenen erg dierbaar én: Hij kan klussen. Sterker nog, hij heeft klussen tot professie verheven. Zwager is namelijk timmerman. In de ogen van Echtgenoot en mij is dat zo ongeveer het meest noeste beroep dat er bestaat. Zwager kan álles: Timmeren, zagen, metselen, beton storten, muren optrekken, kozijnen plaatsen, vloeren leggen, noem het op, en hij krijgt het voor elkaar. Zo legde hij kabels aan in onze kruipruimte, bouwde onze studio aan huis from scratch, trok een schutting op rond onze tuin, hing alle schilderijen op die we hebben (én die klamboe), draaide de haken voor de schommel erin, maakte onze vensterbank, verving de deur van ons tuinhuis en gaf me mijn lang gedroomde pergola om in mijn hangmat onder te bungelen. De overige familie was ook blij met de komst van Zwager: Hij (ver)bouwde diverse keukens, badkamers, houthokken, kozijnen, daken en andere zaken. Hij grapt weleens dat onze familie hem door de financiële crisis heeft geholpen maar man, wat zijn we blij met hem, al moet hij wel verdacht vaak zijn boormachine meenemen als hij eens bij iemand langskomt.

Mijn lief speelt gitaar, da’s ook leuk. En zelf ben ik qua klussen in overtreffende trap volkomen nutteloos. Gelukkig maar dat er mensen bestaan die wél kunnen klussen. Mensen zoals mijn zwager, oom, neef, beste vriend. Mensen die, aldus Echtgenoot, wél iets nuttigs kunnen. Al die handige Harry’s zeggen dat klussen vooral een kwestie is van dóen, niet van roepen dat je er niks van bakt. Maar als ik “gewoon aan de slag ga”, voltrekken zich rampen. Misschien is het, nu Zwager sinds kort zijn eigen werkplaats heeft, een idee om cursussen te gaan geven. Een basiscursus, voor totale prutsers. Waarin je onderdelen behandelt als: “Welk gereedschap is nou echt onmisbaar?” (de plintensnijder bleek dat niet), “Voorboren: Wanneer?”, “In mijn sas met waterpas” en “Zonder schroom werken met stroom”. De eerste twee cursisten heeft hij bij deze al binnen en ik weet zeker dat er meer belangstelling voor is. Maar of Zwager dit idee zal oppikken? Geen idee. Hij heeft namelijk één manco: Hij heeft een hekel aan lezen. Pak ik hem toch nog terug.