Schnabbelen

'Wat ís dit voor gat?!' Collega draait het raampje van mijn auto weer dicht en kijkt me fronsend aan. 'Weet je zeker dat we hier goed zijn?'
Ik schiet in de lach. De afgelopen anderhalf uur zijn we steeds dieper doorgedrongen in de eindeloze landerijen van Friesland en we hebben al zeker twintig minuten geen tegenligger gezien.
Inmiddels rijden we het dorp al in en druk ik mijn telefoon uit: Om hier de kerk te vinden heb je geen navigatiesysteem nodig.
Ik draai de parkeerplaats op en we stappen uit. Op de lessenaar van vandaag: koormuziek van Mozart.
We zijn vroeg, het is nog rustig.
'Hé daar!', galmt het over de parkeerplaats.
Collega kijkt op: 'Hé man!'
Een lange donkere jongen komt op ons aflopen en omhelst Collega.
Ze slaan elkaar op de schouders, het mannelijke idee van een hartelijk weerzien.
Collega legt een hand tegen mijn onderrug en duwt me een stukje naar voren. 'D., dit is Inge. Inge: D.'
-“Hoi. Ik ga proberen jullie allemaal een beetje in het gareel te houden vanavond. Jij bent de hoboïste? Fijn dat je er bent."
D. houdt mijn hand even tussen de zijne. Het voelt warm en prettig aan en ik voel me meteen op mijn gemak.
D. richt zich weer tot Collega. 'Zou jij me zo even kunnen helpen met het sjouwen van de banken? De hele voorste rij moet eruit.'
Collega knikt en D. loopt weg.

We pakken onze spullen uit de auto. D. hangt zorgvuldig de kledingzak waar zijn pak in zit over zijn arm en houdt de deur van de kerk voor me open. Glimlachend stap ik langs hem heen het kerkje binnen en snuif de geur op van de oude houten banken en de kille stenen vloer. Er liggen jassen, tassen en instrumentenkoffers, maar er is niemand te zien. Er zal wel ergens een koffieruimte zijn.
'Haal jij zo even een bakkie voor me?' Collega geeft me zijn jas en zet z'n tas en koffer naast me in één van de banken voor hij de kerk uitloopt, terug naar de parkeerplaats.

Ik loop naar de consistoriekamer waar een vriendelijke koster me een kop koffie en een kop thee geeft, en me vertelt dat “de rest” naar buiten is gegaan om een sigaretje te roken. Aangezien ik behoefte heb aan sigaret noch gezelschap, loop ik terug de stille kerk in en laat me in een bank zakken.
Met een zucht haal ik mijn muziekpapieren tevoorschijn: één grote warboel van kopietjes die ik nog op volgorde moet leggen.
Dat kan ik nu mooi eventjes doen.
Ik voel me moe en een beetje futloos: Ik zie op tegen de dag die voor me ligt.
Voor het eerst de koor- en overige orkestleden ontmoeten, beetje aftasten, keihard repeteren, vlug wat eten, omkleden en dan een concert geven, het zijn altijd hectische dagen en ik ben al-tijd zenuwachtig.
Dat ik weet dat ik niet de állerbeste hoboïste ter wereld ben speelt daarbij natuurlijk mee. Zeker, ik ben muzikaal, ik weet hoe ik moet mengen met de rest van het orkest, ik ben in staat om mensen kippenvel te bezorgen met mijn mooie klank, maar ik ben niet bepaald een wonderkind.
Mijn hobodocente aan de muziekschool zei ooit al dat ik absoluut wat talent had, maar dat het me niet zou komen aanwaaien.
Als ik iets wilde bereiken in de muziekwereld, zo zei ze, dan zou ik vooral keihard moeten werken.
Ze had helemaal gelijk.

Want mijn gebrek aan wiskundig inzicht breekt me op bij het uitpluizen van ingewikkelde ritmes. Nog steeds bekruipen me soms kriebelende zenuwen die mijn knieën doen knikken en mijn vingers doen trillen. Ik ben niet professioneel genoeg om mijn eigen gevoelens en toestand buiten mijn prestaties te houden, wat zoveel betekent als: Als ik me kut voel, speel ik ook kut, en als ik kut speel, voel ik me kut.
En het belangrijkste van alles: Mijn fantasie is groter dan mijn discipline, waardoor ik domweg niet in staat lijk om urenlang intensief te kunnen studeren. Ik wíl het wel, echt waar, maar het lúkt me bijna nooit.
Een prachtige Italiaanse titel, een onleesbare noot, commentaar op het papier in het handschrift van iemand anders, het geboorte- en sterfjaar van de componist bovenaan de bladzijde: voldoende aanleiding om me te kunnen verliezen in een uiterst realistische dagdroom. Ik proef de vreemde woorden op mijn tong, staar naar de vlekken op de bladzijde, zie voor me hoe een andere hoboïst twintig jaar geleden tijdens de repetitie zijn potloodje in de aanslag hield, fantaseer hoe een jonge kapelmeester Joseph Haydn zijn stukken componeerde in het paleis van de Esterhazy’s in Oostenrijk, en voor ik het weet ben ik verdwaald in de vergulde kamers van een kasteel, waar hofdames in de prachtigste jurken zich door de gangen spoeden en schrik ik op uit mijn gedachten, mezelf realiserend dat ik alweer een kwartier heb verspild.

'Je zit te dromen', hoorde ik vaak op de basisschool. En ook op de middelbare school was ik een dromer, die bovendien altijd te laat aan haar werkstukken begon. Ik ben er nooit door in de problemen gekomen omdat ik meestal hoge cijfers haalde, beleefd was, en het vermogen bezat om zonder al te veel moeite dingen te onthouden.

Weten en onthouden - daar ben ik goed in. Misschien had ik die lijn moeten doortrekken naar mijn vervolgstudie, maar de liefde voor muziek dreef me naar het conservatorium, één van de weinige opleidingen waar je met hard werken verder komt dan met een goed geheugen voor boeken en kennis.
Mijn theoriecijfers waren er over het algemeen goed, mijn werkstukken prima.
Maar mijn hobodocenten dreef ik er tot waanzin omdat ik 'niet de juiste instelling had'. Zij wilden een solist opleiden, iemand die gedisciplineerd werkt om het beste uit zichzelf te halen.
En dan kregen ze mij, een opgewekte zestienjarige, die trouw op haar lessen verscheen maar vooral een hele hoop plezier wilde hebben.
Ik zei "ja" op elke schnabbel die voorbij kwam en belandde daarbij op bijzondere plaatsen en in de gekste situaties. Toen ik een althobo had gekocht schreef ik me vrijwillig in voor de tweede hobopartij in schoolprojecten waardoor er extern iemand moest worden ingehuurd om de solo's te komen spelen. Mijn docent liet me in niet mis te verstane bewoordingen weten hoe dom dat van me was, hoe uiterst teleurstellend dat ik gespeend bleek van enige ambitie.
In het begin voelde ik me beledigd door die boze reacties als ik iets niet vlekkeloos kon spelen, hallo, ik heb het hartstikke druk ja?
Maar inmiddels moet ik ook aan mezelf bekennen dat als ik twee uur in de studeerkamer doorbracht, ik er misschien één uur productief was.

Als ik ergens was ingehuurd en weer eens werd aangekondigd aan het begin van een repetitie met “Inge studeert aan het conservatorium en komt de solopartijen spelen voor ons concert” dan wilde ik het liefst door de grond zakken, wensend dat ik de muziek tenminste foutloos kon uitvoeren.
Dat was niet altijd zo.

Inmiddels ben ik moeder, en heb ik er andere banen bij.
Ik treed nog maar zelden op (zie ook de post: Ik hou er niet van ). Negen van de tien keer dat ik word gevraagd zeg ik 'nee'.
Vreemd genoeg word ik nog altijd vaak gevraagd.
Dat heeft een paar redenen. Eén: Er zijn bedroevend weinig hoboïsten. Twee: Ik doe niet zo moeilijk over lange repetities en weinig salaris en Drie: Ik ben doorgaans vriendelijk en volgzaam.
Orkesten vinden dat belangrijk. Dirigenten ook.

De concerten waarbij het écht fout ging zijn gelukkig op één hand te tellen, maar een hand heeft meestal vijf vingers, en dat zijn er nog best veel.
Wonderlijk dus dat ik zelfs door die opdrachtgevers (op één na, maar dat was dan ook een dramatische en genante vertoning, waar ik liever niet aan terugdenk) meedere malen gevraagd ben om het team nógmaals te komen versterken. Eén dirigent zei me letterlijk: “We hebben meerdere hoboïsten gehad, en jij was misschien niet de beste, maar we vinden jou gewoon een topwijf.”
Ik was er niet zeker van of ik dit als een compliment op moest vatten want ik zweer je, er klonk echt in zijn stem door dat hij me niet veel soeps vond, maar uiteindelijk zag ik het maar als iets positiefs.
Topmusicus vs. topwijf.
Ik streef natuurlijk naar allebei, maar als ik moet kiezen, dan liever het laatste.

Glimlachend neem ik een slok van mijn thee en, alsof plotseling de volumeknop in mijn hoofd is opengedraaid, besef ik dat er al behoorlijk veel drukte om me heen is: De repetitie gaat bijna beginnen.
Collega heeft z’n spullen al opgesteld en komt op me af lopen voor z’n kopje lauwe koffie.
Ik begin snel in mijn spullen te rommelen want ik ben nog geen steek opgeschoten.
Ik heb weer eens een kwartier verspild met mijmeren, maar daar heb ik voor deze keer vrede mee: Mijn muziek is nog steeds een puinhoop, maar mijn hoofd is op orde. Ik ben klaar voor een dag hard werken, en ik heb er nog zin in ook.